Bataven

Geschiedenis in het kort

Hier leest u, in vogelvlucht, iets over de geschiedenis van de Neder-Betuwe. We belichten een aantal wetenswaardigheden van dorpen of gebieden van onze gemeente.

T-boerderijen

Opvallend in het Gelders rivierengebied zijn de karakteristieke T-boerderijen. Vroeger woonden daar vooral de grotere boeren. Het voorhuis van zo’n boerderij is anderhalve verdieping hoog en meestal met riet gedekt. Het staat haaks op het achterhuis, waar de stallen zijn, en vormt daarmee in plattegrond de letter T. De kleine keuterboertjes en dagloners woonden in de simpele dijkhuisjes. Deze dijkhuisjes werden later zeer populair bij ‘stedelingen’ die zich in de streek wilden vestigen of een tweede woning zochten.

Rechte en kale dijken

Om het water te keren werden de oeverwallen op sommige plaatsen met elkaar verbonden. Zo ontstond na eeuwen een gesloten dijkensysteem. Soms waren de oeverwallen hoog genoeg, maar vaak werd over grote afstanden een dijk opgeworpen. Om de kosten laag te houden werd zo veel mogelijk de buitenste stroomgeul van de rivier gevolgd met zo weinig mogelijk bochten. De middeleeuwse dijken waren dan ook vrij recht en kaal. De bochtige dijken die we nu kennen ontstonden tijdens de voortdurende strijd tegen het water.

Het erf van Erich

In de Karolingische tijd (750-900) begon men met het ontginnen van de grond voor de landbouw. In deze tijd ontstonden de eerste dorpsgemeenschappen. Die ontginningsnederzettingen kregen vaak een naam die eindigde op heem of het daarvan afgeleide em en um. Dit betekent ‘erf’ of ‘huis’ en daar werd dan de naam van de eigenaar aan toegevoegd. Dat is bijvoorbeeld terug te vinden in de naam van het dorp Erichem (het erf van Erich). In de twaalfde en dertiende eeuw nam de bevolking sterk toe. Daardoor ontstond een grote behoefte aan landbouwgrond. In de bovenstroomse gebieden kapte de bevolking veel bossen. Het gevolg was dat het regenwater niet meer werd tegengehouden en als een grote golf naar beneden kwam. Dat is het moment waarop een voor het rivierengebied historische ontwikkeling begon: de aanleg van dijken

Het Amsterdam-Rijnkanaal

Bij Ravenswaaij kruist het Amsterdam-Rijnkanaal de Lek. Vroeger liep de verbinding tussen Amsterdam en de Rijn nogal gebrekkig via de Zuiderzee, de Vecht, de Utrechtse stadsgrachten, de Vaartse Rijn en de Lek. Daar kwam verbetering in door het graven van het Merwedekanaal. Zo konden de Amsterdamse schepen bij Gorinchem de Boven-Merwede op varen. Maar dat kanaal bleek al snel te klein en in de jaren dertig werd besloten een rechtstreekse verbinding aan te leggen tussen Amsterdam en het Roergebied. Oostelijk van het Amsterdam-Rijnkanaal ligt het dorp Rijswijk. Rijswijk heeft een oeroude veerverbinding met het vestingstadje Wijk Bij Duurstede aan de overzijde van de lek.

Dijkhuisjes

De rivierdijken zijn nog steeds een bepalend element in het Neder-Betuws landschap. Eeuwenlang waren het ook de belangrijkste verbindingswegen tussen de dorpen, die vrijwel allemaal tussen de dijken genesteld lagen. Logisch, want in geval van overstroming kon men zijn have en goed veilig op de dijk brengen. Veel dorpen vertonen nog steeds het klassieke bouwpatroon: een kern met kerk en raadhuis op het hoogste deel van de stroomrug. Aan weerszijden daarvan een lintbebouwing langs de dijk. Evenwijdig met de dijk loopt een voorstraat, evenwijdig daaraan loopt meer landinwaarts een achterweg en daartussen liggen de dwarswegen. Die dwarswegen komen via een stoep uit op de dijk.

De Soelense Stijl

Bij Zoelen kruist de Linge via een duiker het Amsterdam-Rijnkanaal. Daar begint hij op een echte kleine rivier te lijken. Zoelen lag vroeger ook aan het al lang verdwenen riviertje de Soel. Vandaar de naam vanĀ het dorp dat zijn oeroude oorsprong vindt in de tweede eeuw. Rond1500 bouwde men dichtbij het dorp een kasteel, op een eiland, omgeven door een gracht. De geschiedenis van het landgoed rond kasteel Soelen is boeiend. In de zeventiende eeuw werd daar een park aangelegd in een strak patroon, volgens de Franse geometrische (‘meetkundige patronen’) stijl. Een eeuw later kwam de Engelse landschapsstijl in de mode. Een stijl met kronkelende lanen, vijvers en open ruimten. Daardoor ontstond er een heel eigen mengvorm, die de ‘Soelensche Stijl’ wordt genoemd en die merkwaardige combinaties oplevert. Behalve bos liggen op het landgoed ook akkers, weilanden en hoogstamboomgaarden die ecologisch beheerd worden. Dat wil zeggen zonder kunstmest en chemische bestrijdingsmiddelen. Dat leidt op den duur tot de terugkeer van het oude agrarische landschap.

De opkomst van de baksteenindustrie

In de loop van de negentiende eeuw werd de baksteenindustrie geconcentreerd in het Gelders rivierengebied. Dat kwam door verbetering van de transportmogelijkheden met treinen en schepen. Het fabriceren van baksteen was toen nog een ambachtelijke aangelegenheid. Zo werden de stenen werden met de hand gevormd, er werd met kleine veldovens gewerkt en voor het drogen was men afhankelijk van het weer. Vanaf de eeuwwisseling veranderden de oude steenovens in moderne steenfabrieken. Hier vormde men de stenen mechanisch, het bakken werd gedaan in grote ringovens. Die ontwikkeling ging steeds verder, waardoor ook nu in het rivierengebied de grootste en modernste steenfabrieken staan.

De eerste kerken

Vanaf het begin van de twaalfde eeuw werden er aanvankelijk Romaanse kerkjes gebouwd. Oorspronkelijk waren het allemaal rooms-katholieke kerken. De reformatie (kerkhervorming in de 16e eeuw) bracht daar verandering in. Het land van de grote rivieren werd na de reformatie een grensgebied tussen het calvinistische noorden en het roomse zuiden. Nergens in Nederland zijn dan ook zulke grote verschillen te vinden tussen volledig rooms-katholieke en geheel hervormde gebieden. Typerend voor de Neder-Betuwe zijn de vijftiende- en zestiende eeuwse kerken van Ommeren, Maurik, Eck en Wiel, Ingen en Lienden. Het zijn typisch protestantse kerken, fraai gerestaureerd met een aansprekende inrichting: zeventiende-eeuws kerkmeubilair in Eck en Wiel, een prachtige preekstoel uit 1672 in Ingen en veel oude grafzerken. In de kerken van Maurik en Lienden kwamen tijdens een restauratie vijftiende-eeuwse wandschilderingen tevoorschijn.

De eerste Betuwnaren

Zo’n vijfduizend jaar geleden vestigden de eerste Betuwnaren -waarschijnlijk vissers en jagers- zich op de hoge oeverwallen van de rivieren. Er waren toen maar enkele vestigingsplaatsen. Pas sinds de Romeinse tijd raakte het rivierengebied vrij dicht bevolkt. Voor de Romeinen waren de rivieren belangrijk voor militair transport. Bovendien beschouwden ze de Rijn als de noordgrens van hun immense keizerrijk. Zo rond het begin van onze jaartelling verschenen ook de Bataven (Batavieren) op het toneel. Geen stelletje woestelingen, zoals de oude schoolboekjes ons doen geloven, maar een goed ontwikkelde Germaanse stam. Zij vestigden zich in de Rijndelta en werden als bondgenoten in het Romeinse rijk opgenomen. De Bataven hebben hun naam aan de Betuwe gegeven. Romeinse geschiedschrijvers noemden het gebied Batavia of Batavi of Insula Batavorum (eiland van de Bataven). Daaruit is de naam Betuwe ontstaan.

De dijkgraaf

Graven, hertogen en bisschoppen bepaalden of er ergens een dijk mocht worden aangelegd. In zogenaamde dijkbrieven werd bepaald hoe een dijk beheerd moest worden. Zo ontstonden de eerste waterstaatsorganisaties, met aan het hoofd een dijkgraaf. De dijkgraaf werd bijgestaan door een aantal heemraden, meestal grootgrondbezitters. Grootgrondbezitters hadden namelijk het meeste belang bij een goede waterbeheersing. Zij hielden streng toezicht of grondeigenaren hun dijken goed onderhielden. Drie- tot vijf maal per jaar werd de schouw gehouden. De dijkgraaf reed dan te paard over de dijk, gevolgd door de heemraden, de dijkschrijver (secretaris) en een aantal bedienden. En kon iemand een reparatie niet betalen, dan moest hij op de dijk staan en voor de dijkgraaf de eed afleggen dat hij geenĀ bezittingen meer had. Daarna werd hij uit het gebied verbannen en legde de dijkgraaf beslag op zijn gebied.

De bloeiende Betuwe

In de 19e eeuw was de fruitteelt nog maar een bijverdienste. Daar kwam rond de eeuwwisseling grote verandering in. Toen nam de vraag naar fruit toe en het vervoer per spoor verbeterde. De export kwam op gang en er werden conservenfabriekjes gesticht. Het aantal boomgaarden breidde zich uit en werd beter onderhouden. De jamfabriekjes groeiden uit tot een belangrijke industrie. De ‘Bloeiende Betuwe’ trok in het voorjaar vele duizenden toeristen, die genoten van de tere bloesemkleuren in ‘Neerlands fruittuin’. In de jaren zestig van de vorige eeuw bleek de Betuwse fruitteelt binnen Europees verband niet meer winstgevend te zijn. De meeste hoogstamboomgaarden werden gerooid en vervangen door langgerekte fruitakkers. Deze fruitakkers konden doelmatiger worden onderhouden. Daardoor verdween een groot deel van de kersenteelt. En juist de kersentijd was een jaarlijks hoogtepunt in het Betuwse landleven. Vroeger was de kersenpluk een drukke tijd maar vooral een sociaal gebeuren, met veel gezelligheid en af en toe een maatje jenever om de stemming erin te houden.

Buren en Oranje

Op 8 juli 1551 werd in het stadje Buren het huwelijk voltrokken tussen Willem van Oranje en Anna van Buren. Anna was de dochter en enige erfgename van Maximiliaan van Egmond-Buren. Door dit huwelijk kwam het graafschap in het bezit van het Huis van Oranje. Die band tussen Buren en de Oranjes zou eeuwen blijven voortbestaan. Ook nu nog draagt de regerende vorst de titel ‘graaf van Buren’. Koningin Wilhelmina en koningin Juliana maakten daar veelvuldig gebruik van als zij incognito wilden blijven, bijvoorbeeld bij restaurantreserveringen. Kroonprins Willem Alexander schreef zich als W.A. van Buren in voor de Elfstedentocht. De stad bewaart vooral een herinnering aan Maria van Nassau, de dochter van Willem en Anna. Zij bleef haar hele leven wonen in Buren en deed veel voor de stad. In 1616 liet zij het schitterende weeshuis bouwen. Dit weeshuis wordt beschouwd als een van de mooiste voorbeelden van Hollandse renaissance.

Aardappeljenever en paardenfokkers

In de 19e eeuw was de akkerbouw het voornaamste middel van bestaan in de Neder-Betuwe. Er werden granen, suikerbieten en koolzaad geteeld en vooral de aardappelteelt was belangrijk. Die aardappelen werden onder meer verbouwd voor de aardappeljeneverstokerijen. In 1845 brak de aardappelziekte uit. Dat was rampzalig voor de vele kleine boeren, die hun magere inkomen vaak aanvulden met een stukje aardappelland. Voor de grotere boeren was de paardenfokkerij een belangrijke bron van inkomsten. Maar vanaf de eerste wereldoorlog kwam ook daar de klad in toen het verkeer gemotoriseerd werd. Omstreeks de jaren dertig van de 20e eeuw begonnen veel kleine boeren een gemengd bedrijf, waarin de melkveehouderij centraal stond. Dit soort familiebedrijven zou lange tijd het beeld van de Betuwe bepalen: een aantal melkkoeien, wat akkerbouw en natuurlijk fruitteelt.

Meer informatie over onze omgeving vindt u bij het regionaal archief Rivierenland (RAR). Het RAR is een historisch informatie- en documentatiecentrum voor iedereen. Het verzamelt archieven, afbeeldingen, boeken en documentatie over de gemeenten Buren, Culemborg, Geldermalsen, Neder-Betuwe, Neerijnen en Tiel.